1
Nadat het spreekuur was afgelopen en zijn laatste patiënte van de dag naar haar kamer was teruggegaan, haalde dokter Jan Forstner een belegd broodje uit de bureaulade en ging voor het raam staan. Lusteloos kauwde de psychiater op het laffe, zachte spul dat een medewerkster van de kantine hem had aanbevolen als een ‘ciabatta speciaal’ en keek naar buiten in de donkere oktoberavond.
Ze hadden voor deze week aanhoudende regen voorspeld, en die voorspelling was precies uitgekomen. Dikke druppels hamerden tegen het raam en liepen als tranen over het glas. Een krachtige oostenwind blies zwarte wolken langs de avondhemel en joeg de afgevallen bladeren door het park van de Boskliniek. Het leek wel of de natuur zich nog één keer wilde verzetten tegen het naderend einde van het jaar, voor de winter haar van het leven zou beroven.
Achter de meeste ramen van de omliggende afdelingsgebouwen brandde licht; alleen de voormalige directeursvilla lag er helemaal donker bij. Daar waar eens de tuin was geweest, stonden nu een paar bouwcontainers, pallets met steigerpijpen en twee toilethuisjes.
Binnenkort zouden ze beginnen met de verbouwing en er een nieuwe afdeling voor kinder- en jeugdpsychiatrie inrichten. Een project waar Jan zich de afgelopen maanden voor had ingezet en dat nu eindelijk gerealiseerd werd. De weg door de jungle van de bureaucratie was zwaar geweest en Jan had nauwelijks kunnen geloven hoeveel mensen hier allemaal hun fiat aan moesten geven, maar uiteindelijk hadden hij en zijn projectteam alle horden genomen; iets waar ze terecht trots op waren.
In het zwakke schijnsel van de parkverlichting zag Jan een gebogen gestalte die zich door de regen voortspoedde, ergens een bocht om ging en verdween. Meteen daarna reed een bestelauto weg in de richting van de ingang. De koplampen verlichtten de regen die op het asfalt danste.
Jan liet de rest van het broodje in de prullenmand verdwijnen en wijdde zich aan een bericht over zijn nieuwste patiënte. Een verlegen meisje van zeventien dat door een groep andere meisjes was gedwongen een hondendrol over haar gezicht uit te smeren. De meisjes hadden er met hun mobieltje een video van gemaakt die even later op YouTube stond. Verscheidene mensen hadden op vind ik leuk geklikt, waarna het meisje haar polsen had doorgesneden.
Er werd geklopt en verpleegster Bettina stak haar hoofd om de deur. Met haar eenentwintig jaar was ze nauwelijks ouder dan Jans patiënte, maar hij wist zeker dat diezelfde meisjes bij haar geen kans hadden gehad. De jonge vrouw met de neuspiercing en het punk’s not dead-shirt onder haar verpleegstersuniform zou het groepje zonder twijfel hebben afgeschud. Weliswaar maakte ze ondanks haar lengte een slanke en breekbare indruk, maar zo nu en dan zag je aan het fonkelen in haar ogen dat je haar beter niet kon onderschatten.
‘Pardon, dokter Forstner. Stoor ik?’
‘Is er iets aan de hand?’
‘Een verrassing.’ De verpleegster glimlachte samenzweerderig, deed toen de deur helemaal open en kwam binnen met een grote bos rozen. ‘Die zijn voor u.’
‘Voor mij?’
Bettina knikte en er viel een geblondeerde haarlok in haar gezicht die ze met een kokette hoofdbeweging wegblies. ‘Ja, ze werden net afgeleverd. Prachtig toch? Het zijn baccararozen.’
Verbluft staarde Jan naar het boeket. Toen herinnerde hij zich de bestelauto en nam de bloemen aan.
Carla was altijd in voor een verrassing, of het nu een zee van kaarsen in de woonkamer was op zijn verjaardag of een spontane picknick aan de rand van het bos in plaats van een doorsnee lang weekend. In elk geval had hij na de afgelopen weken niet op zo’n teken gerekend. Deze rozen moesten haar een klein vermogen hebben gekost.
‘Uw vriendin is toch nog steeds op reis?’
‘Ja, maar ze is over een paar dagen terug.’
Jan bekeek de bos bloemen. Hij miste Carla meer dan hij wilde toegeven. Vooral nu.
‘Zeg…’ Bettina schraapte haar keel. ‘Zou ik u om een gunst mogen vragen?’
Ze zag er een beetje verlegen uit en Jan had nooit gedacht dat die anders zo zelfbewuste jonge vrouw kon blozen. Maar nu ze haar andere hand achter haar rug tevoorschijn haalde, zag ze eruit als een verlegen klein meisje.
‘Denkt u dat uw vriendin dit voor me zou willen signeren als ze weer terug is? En u ook, als het niet te veel gevraagd is?’
Ze hield Jan het boek voor. Jan pakte het aan en bekeek het bekende witte stofomslag met de zwarte titel:
ijzige stilte
door Carla Weller
En daaronder:
Onthulling van een psychiatrieschandaal
Het boek had veel in Jans leven veranderd. Carla deed zijn verleden erin uit de doeken, de verdwijning van zijn broertje Sven in januari 1985 en de lange periode van kwellende onzekerheid over wat er met hem was gebeurd. Drieëntwintig eindeloos lange jaren waren voorbijgegaan, zonder dat iemand ooit een spoor van het destijds zesjarige jongetje had gevonden.
Svens verdwijning had fatale gevolgen gehad voor Jan en zijn familie, en ook Jan zelf was bijna omgekomen. Toen hij ten slotte op een dieptepunt in zijn leven was aanbeland, was hij gedwongen terug te keren naar Fahlenberg en had een baan als arts in de Boskliniek gekregen. Niet lang daarna had de zelfmoord van een jonge vrouw ertoe geleid dat Jan een schandaal op het spoor kwam dat met Sven en de kliniek in verband stond.
In die tijd had hij de journaliste Carla Weller leren kennen en de gebeurtenissen hadden hen aan elkaar vastgeklonken. Ze hadden hun leven op het spel gezet om de waarheid over een serie raadselachtige zelfmoorden boven tafel te krijgen en alle media hadden er verslag van gedaan.
Jan, die een sleutelrol in de hele zaak had gespeeld, stond plotseling in het middelpunt van de belangstelling. In talloze artikelen hadden ze sensatiebelust over de onthulling van het schandaal geschreven en hij had de ophef rond zijn persoon allesbehalve prettig gevonden – vooral omdat niet alles wat er over de kwestie werd geschreven overeenstemde met de waarheid. Veel feiten waren aangedikt en met verzonnen verhalen over Jan en zijn familie opgesierd. Alsof dat wat er echt was gebeurd nog niet erg genoeg was geweest.
Vanzelfsprekend had Carla er ook over geschreven en het had niet lang geduurd voor een uitgeverij haar een uiterst lucratief aanbod had gedaan om er een boek over te schrijven. Ze had met Jan over het aanbod gepraat en hij was ertegen geweest. Tenslotte ging het om zíjn verhaal, waar hij nu eindelijk een punt achter wilde zetten. Maar Carla had er een grote kans in gezien – en niet alleen voor zichzelf, zoals ze benadrukte. Weliswaar betekende dit boek voor haar de grote doorbraak in haar carrière, van verslaggever bij het plaatselijke sufferdje tot auteur, maar ze zag er ook de mogelijkheid in om een eind te maken aan de geruchten die haar collega’s met het ene artikel over Jan na het andere de wereld in stuurden.
Desondanks had Jan geprobeerd haar te overreden van het contract af te zien. Wat hem betrof was er al veel te veel over hem in de openbaarheid gebracht en hij had gehoopt dat de hele zaak vroeg of laat vergeten zou worden zodra een nieuw onderwerp de pers bezighield.
Maar Carla had zich niet laten ompraten. Het was ook háár verhaal, had ze hem voorgehouden. Ten slotte had zijzelf er bijna het leven bij verloren.
Zo had het boek zich als een wig steeds dieper in hun relatie gedrongen – vooral toen het een bestseller bleek. Het was nu bijna een jaar na de gebeurtenissen en een paar weken na het verschijnen van het boek – Carla werd uitgenodigd voor talkshows en gaf interviews, en wie ze ook samen tegenkwamen, het eerste waar het over ging was haar boek.
Het gevolg was dat Jan en Carla moesten vaststellen dat ze zich van elkaar hadden verwijderd – Carla die de droom van haar leven in de spotlights verwezenlijkt zag en Jan die alleen het rustige, normale leven wilde leiden waar hij al jaren vergeefs naar had verlangd.
Toen Carla ten slotte het aanbod kreeg om een paar weken lang het land door te trekken om lezingen te geven, zagen ze daar allebei een mogelijkheid in om een tijdje apart van elkaar na te denken over de toekomst van hun relatie. Als die toekomst er nog was.
Aangezien hij sinds Carla’s vertrek niets meer van haar had gehoord, was Jan ervan overtuigd geweest dat het voorbij was tussen hen tweeën. Maar met deze bos rozen bloeide er nieuwe hoop bij hem op. Want het was niet zo dat hij vanwege alle meningsverschillen van de laatste maanden niets meer voor haar voelde. Integendeel.
‘Zodra ze terug is, zal ik haar het boek geven om te signeren,’ beloofde hij en toverde daarmee een brede glimlach op Bettina’s gezicht. Tegelijkertijd merkte hij een verandering op. Het kleine meisje dat even tevoorschijn was gekomen verdween en Bettina was weer de zelfbewuste vrouw van begin twintig.
‘Dank u wel, u bent een schat! Is het goed als ik vandaag wat vroeger naar huis ga? Ik zou heel graag… nou ja, ik zou iets willen afhandelen.’
Jan hield de bos rozen omhoog. ‘Als je me eerst even aan een vaas helpt, alsjeblieft.’
‘Die staat al klaar.’
Ze glipte naar het bureau in haar kamer en kwam meteen terug met een vaas.
‘Dank je, Bettina. Wat zou ik zonder jou moeten beginnen?’
Ze knipoogde naar hem. ‘Fijn dat u dat beseft.’
De telefoon ging en Bettina liet hem alleen. Jan nam de hoorn op en betrapte zichzelf op de stille hoop dat het Carla was.
‘Dokter Forstner?’ vroeg een opgewonden mannenstem. ‘U spreekt met Volker Nowak. Weet u nog wie ik ben? Ik schrijf voor de Fahlenberger Bote.’
Natuurlijk wist Jan nog wie hij was. Nowak had een tijdje met Carla samengewerkt, totdat ze na het meer dan royale voorschot voor haar boek haar baan had opgezegd. Nowak had ook over Jan geschreven en was een van de weinigen geweest aan wie Jan een interview had gegeven.
‘Ja, ik weet nog wie u bent.’
‘Ik moet u dringend spreken, dokter Forstner. Hebt u vanavond tijd voor me?’
‘Waar gaat het over?’
Heel even was het stil aan de andere kant; toen zei Nowak met een zachte stem: ‘Dat zou ik u graag persoonlijk vertellen.’
‘Goed dan. Ik ben tot een uur of acht op de kliniek. Daar kunt u wel langskomen.’
‘Dat kan niet. Het kan zijn dat ik word gevolgd en ik zou u in geen geval bij de zaak willen betrekken.’
‘Nou ja, dat doet u toch ook als u er ergens anders met mij over praat?’
‘Het zou toch beter zijn als we elkaar niet bij u ontmoeten maar op een minder… opvallende plek. Zou dat kunnen?’
Nu werd Jan toch nieuwsgierig. ‘Wilt u me niet tenminste even uitleggen waar het om gaat?’
‘Laten we zeggen dat ik uw mening als vakman wil horen. Kent u Old Nick’s?’
‘De Ierse pub in de binnenstad?’
‘Daar zou ik om half negen kunnen zijn.’
Jan dacht even na. Eigenlijk was hij er te moe voor, maar Nowak maakte hem nieuwsgierig. Bovendien was het zondag en misschien zou een biertje op deze vrije avond wel bijzonder goed smaken, na een inspannende werkweek.
‘Goed dan. Half negen.’
Nowak zuchtte opgelucht en gaf Jan zijn mobiele nummer. ‘Alleen voor het geval er iets tussen komt,’ zei hij, en hij hing op.
Verbaasd keek Jan naar de hoorn. Wat betekende dat allemaal?
Het kan zijn dat ik word gevolgd.
Door wie? En waarom?
Over een uurtje zou Jan het weten.